DARI LAUT MALUKU

DARI LAUT MALUKU

 

Op 4 oktober 2008 werd door mij het eerste exemplaar van het boek ‘Dari laut Maluku naar de Maas’ in het Limburgs Museum aan burgemeester Bruls van Venlo overhandigd. Het boek is geschreven door Sjeng Ewalds en handelt over 55 jaar Molukkers in Venlo-Blerick. Ik heb destijds de eindredactie verzorgd en een aantal verhalen geschreven die u hier kunt lezen.

Gino Taihuttu: eigenwijs of op zijn eigen wijze?

Voor Gino Taihuttu is muziek leven. En andersom. Hij praat hartstochtelijk over de gebeurtenissen die hem hebben gemaakt tot wat hij nu is. Als mens en als muzikant. Wie met Gino over muziek praat, krijgt zijn levensverhaal te horen. Onophoudelijk wijdt hij uit over zaken die op het eerste oog niets met muziek van doen hebben, maar die bepalend zijn geweest voor zijn leven als muzikant, als componist en, wellicht het belangrijkste, als mens. Hij verwerkt al zijn levensindrukken in zijn muziek en probeert daarbij het beste uit zichzelf en anderen te halen. Gino Taihuttu: eigenwijs of op zijn eigen wijze?

Gino Taihuttu werd op 7 maart 1961 in het Blerickse kamp geboren. Zijn moeder is Nederlands, zijn vader Moluks. Hij woonde er zeven jaar om vervolgens, net als zoveel andere Molukse families, naar het Hagerhof te verhuizen. Toch woonde de familie Taihuttu, bestaande uit pa, ma, zeven broers en een zus, niet in het centrum van de wijk, maar enkele straten verderop. De gevolgen waren er dan ook naar. Gino: “Wanneer we als halfbloed met de Molukse jongens in de wijk wilden voetballen, kregen we altijd te horen dat we maar ‘met die Hollanders moesten spelen’. Ik geloof ook dat wij daar de motivatie vandaan hebben gehaald om het beste uit onszelf te halen. Ons te bewijzen. Iedereen speelt gitaar en we waren prima voetballers. Niet dat we ons van de wijk wilden afzonderen, integendeel zelfs, maar het was wel een reden om er nog fanatieker tegenaan te gaan. Soms denk ik wel eens dat mijn vader met opzet net buiten de wijk is gaan wonen.”

Rijstkorrel
Het ‘dat wil ik ook’ gevoel kreeg de jonge Gino toen hij eens op een zondagochtend zijn vader en zijn band in de huiskamer van de nissenhut in Blerick hoorde spelen. Drie dames in echte Hawaï kledij begeleidden de band. “Hawaï muziek staat heel dicht bij het Molukse leven”, zegt Gino. “Ik heb het altijd onthouden en voor mij werd het een soort ijdelheid om kunst te creëren, een verfijnde vorm van kunst die alleen Aziaten in zich hebben. Zij schilderen de meest fantastische dingen op een rijstkorrel, in Nederland zetten ze een toiletpot, gewikkeld in folie, in een museum.” Het spreekt voor zich dat vele mensen een grote invloed op de muzikant, componist en mens Gino hebben gehad. Jimi Hendrix, Alvin Lee, Phil Lynott, het zijn muzikanten waar hij nog steeds enorme bewondering voor heeft. Toch zijn er ook mensen die niet alleen op muzikaal gebied iets bij hem oproepen. Warmte, genegenheid en de kunst van het musiceren hebben hem gevormd en hem tegelijkertijd doen beseffen dat het leven een reis is. Een reis die voert langs het onbekende, maar die je als mens verrijkt. Namen die tijdens het interview steeds opduiken? Zijn broers natuurlijk. De te vroeg gestorven Jessy of Willy die hij als een vader zag, maar ook mensen als Mario Nagtzaam, de huidige zanger van Rosemary’s Baby, Geert van Niekerken, drummer van Gin on the Rocks, Rosemary’s Baby en al decennia boezemvriend van Gino, maar ook Dicky Lekatompessy, zomaar iemand uit de wijk die bereid bleek een groot bedrag op tafel te leggen zodat Rosemary’s baby naar Amerika kon. Het kentekent de mens Gino. Iemand die zijn waardering voor anderen uitspreekt, die bereid is talent van anderen tot volle wasdom te brengen. En juist dat zou uitmonden in ‘het nationale schandaal’.

Genoegdoening
Wie over Venlo en muziek praat, kan niet om ‘de zaak Boris contra Gino’ heen. Een zaak die als het ware door de Venlose gitarist is opgezet. Niet om Boris te beschadigen, maar om enige vorm van genoegdoening te krijgen. Ingewikkeld? Misschien. Heeft hij er spijt van? Absoluut niet. “Hij kwam naar me toe toen hij niets had, zelfs geen onderdak”, vertelt Gino. “Ik heb uren, dagen, maanden met hem in de studio gezeten om hem bij te schaven. Ik heb hem zelfs drie jaar in huis gehad en opgevoed. Ik zag kansen, niet hier maar in Amerika. Zelf had ik de boot twee keer gemist door niet op Amerikaanse aanbiedingen ten tijde van Gin On The Rocks en Rosemary’s Baby in te gaan. Die jongen had gewoon een fantastische stem. We hebben samen als Sofuja prachtige muziek gemaakt. Mijn composities, de stem van Boris en veel op video vastgelegd door mijn zoon Jimmy tijdens onze reizen door Spanje. Het liep op rolletjes totdat Glenn Corneille met een door hem en zijn vrouw gecomponeerd lied kwam en het Boris wilde laten zingen tijdens het nationale songfestival. Ik was daar op tegen, goed nummer, maar te commercieel. Ik heb er toch aan meegewerkt. Toen het lied het niet haalde, wilde Glenn het toch opnemen. ‘Boris de helft, Glenn de helft van de opbrengst’, stelde ik. Ik werd manager van Boris. Er lag een contract van vijf jaar. Weet je, als Boris vervolgens aan Idols wil deelnemen en zijn vader begint zich er op slinkse wijze mee te bemoeien, dan kan ik daar nog mee leven. Maar er lag wel een contract. Toen Boris dreigde te winnen en ik met platenmaatschappijen contact zocht om de muziek van Sofuja aan de man te brengen, kreeg ik allerlei dreigbrieven uit Hilversum. Ik zat tegenover Boris en zijn acht advocaten. Ik heb ze uitgelachen. Waarom ik het deed? Ik had zoveel voor hem gedaan en werd vervolgens volslagen genegeerd. Kijk, ik wil iedereen graag helpen, maar ik ben de dorpsgek niet. Dus ben ik uiteindelijk bij Nieuwe Revue terechtgekomen. Ik geloof dat ik achteraf gelijk heb gekregen. Die jongen is uitgewrongen en er na twee jaar bij Sony-BMG uitgetrapt. Nu zingt hij in chipsfabrieken. Doodzonde.”

Carrière
In 1985 startte Gino met zijn Gin on the Rocks. Het leek de opmaat naar nationaal en zelfs international succes. Natuurlijk, het winnen van de Grote Prijs Van Nederland in dat jaar was een hoogtepunt in het leven van Gino en zijn toenmalige trawanten. Het legde hem bepaald geen windeireen. Toch bleef het beoogde doel uit: een internationale doorbraak. De kritieken waren positief, maar wanneer het niet verkoopt, ebt het enthousiasme als vanzelf weg. “Acht uur per dag, zeven dagen per week repeteerden we”, herinnert Gino zich. “In Amerika en Japan werden we de hemel in geprezen, maar misschien ging het allemaal te snel. We maakten drie cd’s, de laatste met producer Will Reid Dick van Thin Lizzy in Hannover. Ik werd in die tijd drie maanden lang helemaal gek gebeld door de producer van AC/DC die wilde dat ik naar Amerika kwam, maar ik wilde de band en mijn kind niet achterlaten. Daar heb ik achteraf wel spijt van gehad. En toen Andrew Elt uiteindelijk de band verliet, was Gin on the Rocks zijn herkenbaarheid kwijt.” Ook de opvolger van Gin on the Rocks, Rosemary’s Baby, oogstte alom lof. De band was in Amerika, maar volgens Gino gedroegen enkele bandleden zich als toeristen. Wederom geen erkenning, geen doorbraak. Weer een gemiste kans. Rosemary’s Baby blijkt echter een blijvertje, want de band die in 1994 is opgericht, brengt in 2008 nog een cd uit, getiteld Rosemary’s Baby. Aan het album werkte ook de bekende toetsenist Mike Roelofs mee. In 2008 brengt Gino ook zijn solo cd Lament Valley Tales uit. Op de cd is duidelijk de ontwikkeling die Gino als gitarist heeft doorgemaakt te horen.

Hoofdgerecht en toetje
Over de huidige Molukse muziekscène heeft Gino een uitgesproken mening. “Te vernederlandst”, oordeelt hij. “Het gevoel is er niet meer. De Molukse gemeenschap maakt geen gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Er zijn zoveel creatieve Molukse jongeren. Wanneer ze meer samen zouden werken, zou er iets moois kunnen ontstaan.” Tegenwoordig werkt Gino samen met een hele rits bekende en minder bekende artiesten. Hij schildert, schrijft gedichten en waakt over de toekomst van zijn kinderen. Zijn getalenteerde zoon Jiri zit op het Amsterdamse conservatorium en dochter Jazzy zet de eerste schreden op de catwalk. De oudste zoon Jim runt het succesvol reclamebureau Habbekrats in Amsterdam dat in de productie van videoclips is gespecialiseerd. Hij leverde de laatste vijf jaar vijf nummer één hits af en Jim is dan ook een voorbeeld voor vele Molukse jongeren. Nog wensen? Natuurlijk. Gino heeft nog een grote wens. Hij hoopt dat een of meerdere van zijn composities ooit nog eens door strijkers wordt uitgevoerd. Of desnoods door een heel symfonieorkest. Voorlopig heeft hij zijn handen nog vol aan begeleiding van beginnende muzikanten of zijn project met Julya Lo’ko. Intussen relativeert Gino er lustig op los. “Ach weet je, ik ben nu 47, ik heb het hoofdgerecht gehad. Wat rest is het toetje. Er is zoveel gebeurd. Het verhaal van mijn leven is achter de rug. Wat rest, is mijn muziek. En daar ga ik zelf, op mijn eigen manier, invulling aan geven.”

Interview met oud VVV-voetballer Izac Nunumete

Voetbalcarrière vormt karakter van Izac Nunumete

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig van de vorige eeuw wist een drietal Venlose Molukkers door te dringen tot de hoofdmacht van VVV-Venlo. Naast John Taihuttu en Jos Luhukay bereikte ook Izac Nunumete een doel waar elke Venlose jongen van droomt: een contract bij de Koelclub. Bijna vier jaar zou hij als semi-prof bij de Koelclub onder contract staan. Izac Nunumete was ook de eerste Molukker die het tot het eerste elftal van VVV schopte.

Izac Nunumete werd op 19 januari 1958 in kamp Blerick geboren. Daar bracht hij de eerste negen jaar samen met zijn ouders en drie broers en drie zusters door. “Ik kan me herinneren dat de saamhorigheid in het kamp groot was”, vertelt Izac, “er was een grote sociale controle. Alle ooms en tantes hielden wel een oogje in het zeil. We leefden met drie gezinnen in een barak. We hadden een woonkamer, een grote en drie kleine slaapkamers. In mijn beleving was het tamelijk groot. Maar ja, als je zelf klein bent, lijkt alles veel groter.” Ook de Nunumetes maakten muziek. Met name de vader en de oudste broer van Izac. Ze speelden samen in een band. Daar bewaart Izac nog een leuke herinnering aan. “Wanneer mijn vader en broer te laat thuiskwamen, stonden ze voor een gesloten deur. ‘Te laat is te laat’, zei mijn moeder altijd. Dan deed ik toch stiekem de deur open en kreeg ik een dubbeltje. Wij waren wel stoere mannen, maar mam was de baas.” Izac ging naar de kleuterschool in Blerick en vervolgens naar de School met de Bijbel in Venlo. Meestal gingen de Molukse kinderen in groepsverband naar school, de oudere kinderen hielden de kleintjes in de gaten. “Toen we al in het Hagerhof woonden, liepen altijd via de Vierpaardjes naar school”, herinnert Izac zich, “we moesten ook langs een begraafplaats lopen. Daar renden we met z’n allen keihard voorbij, zo bang waren we.” Ook de familie Nunumete trok in 1967 naar de nieuwbouwwijk Hagerhof. De meeste kinderen vonden het helemaal niet leuk om naar die nieuwe wijk te gaan. Maar er waren ook veel positieve veranderingen. “We hadden warm water en een douche”, vertelt Izac. “Vergeet niet dat we ons in het kamp met een emmer op de wc moesten wassen.”

Aardbeien
Gevoetbald werd er altijd achter de Zwanenstraat bij de garages. Daar kwam ook veel Moluks voetbaltalent tot ontwikkeling. Natuurlijk, Izac trapte een meer dan leuk balletje mee, maar hij realiseert zich nog steeds dat er veel grotere talenten dan hijzelf voetbalden. “Jongens die echt goed waren. Jessy Taihuttu, August Boky, en er waren er veel meer. Je moest alleen een enorm doorzettingsvermogen hebben om het verder te schoppen dan een amateurclub. Ik was zeker niet de meest getalenteerde voetballer, maar ik had wel de discipline om de grenzen van mijn kunnen als voetballer op te zoeken.” Toen Izac tien was, sloot hij zich op aandringen van een schoolvriend aan bij VOS. Aanvankelijk in D3 maar trainers en leiders zagen al snel dat Izac over een meer dan gemiddeld voetbaltalent beschikte. Dus stond hij de tweede wedstrijd al in D1. Daarna speelde hij steeds in de hoogste jeugdteams. In die tijd moesten ook jeugdige talenten zelf voor shirt, broek en voetbalschoenen zorgen. Ook Izac. Dat bleek lang niet altijd even gemakkelijk. “We hadden het thuis niet breed. We kregen goed te eten en te drinken, dat zeker, maar nieuwe voetbalschoenen? Dan moest ik toch echt wachten totdat de kinderbijslag er was. En dan moest mijn moeder de schoenen nog steeds op afbetaling kopen. Later ging ik aardbeien plukken en kon ik zelf voor schoenen sparen.” Op zijn vijftiende kwam Izac bij het jeugdplan van VVV terecht. Dat wilde destijds niet zoveel zeggen, want hij bleef ook gewoon bij zijn clubje spelen. Hij trainde een keer per week bij VVV en speelde geregeld wedstrijden tegen andere betaalde clubs. Ook trainde Izac gewoon bij zijn club. Na VOS speelde Izac nog voor SVB en de Venlosche Boys om tenslotte weer bij VOS terug te keren. In 1978 bood VVV hem uiteindelijk een contract aan. Izac: “Er waren toen nog geen zaakwaarnemers, dus ben ik met de toenmalige voorzitter Thissen aan tafel gaan zitten. Ik kreeg vier- of vijfduizend gulden per jaar. Dat was het. Bij een amateurclub kon ik meer verdienen. Ik had er alles voor opzij gezet. Ik wist dat ik me zo ook in het vizier van andere clubs kon spelen. Bovendien zou ik misschien van mijn hobby mijn beroep kunnen maken. Dus de keuze was niet zo lastig. Toch heb ik nog aardig wat last gehad van dat beetje geld. Ik moest het als tweede inkomen opgeven bij de belastingen omdat ik in die tijd ook bij de Globe in Tegelen werkte. Ik heb er nog jaren aan terug betaald.”

Iene, miene, mutten
Izac werd in het seizoen 78-79 door de toenmalige trainer Hans Croon bij de selectie gehaald. VVV streed tegen degradatie uit de eredivisie. Jongens als Lorenz Hilkes, Stefan Kurcinac, Gerrie van Rosmalen, Piet Pala en Dick Advocaat verdedigden de kleuren van VVV. Eddie Krieger werd gehaald in een poging het tij te keren. Het mocht niet baten. “Die Krieger heeft, geloof ik, één keer een bal op de lat geknald, verder hebben we hem niet gezien. Croon wilde verjongen en ik kreeg mijn kans. De eerste wedstrijd die ik speelde was tegen het Sparta van Louis van Gaal in Rotterdam.” Bijna vier seizoenen speelde Izac in het eerste elftal van VVV. Totdat Sef Vergoossen kwam. Hij zag het niet meer in Izac zitten, ook al omdat hij de jongere Stan Valckx achter de hand had. De teleurstelling was vanzelfsprekend enorm. “Toch had Vergoossen destijds gelijk”, zegt Izac. “Stan was een jong talent die het zelfs tot het Nederlands Elftal heeft geschopt. Natuurlijk was ik teleurgesteld. Ik wist ook dat ik niet bij de pakken neer moest gaan zitten. Ik moest het van me af zetten. Om het geld ging het niet. Ik wist ook wel dat amateurclubs me aanbiedingen zouden doen. Ik zou zelfs meer kunnen verdienen.” Het spreekt voor zich dat Izac als profvoetballer zowel hoogte- als dieptepunten heeft gekend. Het feit dat Frank Kramer hem in Volendam vreselijk dolde, ervaart Izac nog steeds als dieptepunt. En natuurlijk de degradatie naar de eerste divisie datzelfde seizoen. Hoogtepunten? Izac: “Ik zou natuurlijk kunnen zeggen dat ik in de eredivisie heb gevoetbald, dat ik met VVV periodekampioen ben geworden. Misschien zelfs dat Willem Ruis, die destijds Langs de Lijn presenteerde, mijn naam niet kon uitspreken en me ‘Iene, miene, mutten’ noemde. Toch zie ik mijn gehele carrière als voetballer van VVV als het echte hoogtepunt. Het voetbal heeft mij gemaakt tot wat ik nu ben, het heeft mijn karakter gevormd. Ik zou elke Molukse jongen zo’n kans gunnen. Er loopt genoeg talent rond. Ik zou ze op het hart willen drukken dat een voetballoopbaan niet zoiets is als: ik doe dat wel even. Je moet er 100 procent achter staan en er veel, heel veel voor laten.”

Na zijn profcarrière voetbalde Izac nog bij diverse amateurclubs in Nederland en België. Hij woont en werkt tegenwoordig in Nijmegen en
sport speelt nog steeds een belangrijke rol in het leven van Izac. Hij liep twee keer de halve marathon in Venlo en speelt nog fanatiek tennis.

INTERVIEW MET TASILO PIECK
(Foto: Yvo Theunissen)

Van Touchin’ Tongues tot Hoezepoes

In 2008 besluiten leden van de Venlose band Touchin’ Tongues er voorlopig een punt achter te zetten. De single Fool is in 2007 uitgebracht en ondanks het feit het nummer de top 100 haalt en er een zeer professionele videoclip is uitgebracht, haalt het nummer de top 40 niet. Te veel tijd, te veel energie, te weinig resultaat. De band bestaat op dat moment uit Jomy Boky, Ernesto Risakotta, Maarten Louer, Nico Pieck, Ricky Hovens en bandleider Tasilo Pieck.

Touchin’ Tongues opereerde tien jaar lang in vrijwel dezelfde bezetting. De band werd in 1998 opgericht en mag gezien worden als een van de belangrijkste bands die de gemeente Venlo de laatste jaren heeft voortgebracht. Een van de grondleggers is Tasilo Pieck. Hij werd op 16 juli 1976 in Tegelen geboren. Tasilo woonde met zijn ouders drie jaar in Blerick in een flat aan de Alberickstraat. Toen er meer kinderen kwamen, werd het tijd te verkassen. De familie betrok een woning aan de van Spijkstraat in Venlo-Zuid. Tasilo heeft twee broers en een zus. Pa en ma zijn beiden ook al muzikaal. De vader zingt en zong in allerlei soul-, funk- en gelegenheidsbandjes, de moeder zingt in het kerkkoor.
Ook Tasilo is nauw bij het kerkkoor betrokken, hij begeleidt het koor op zijn gitaar. Niet voor niets, want hij is van huis uit gelovig en brengt dat in zijn leven ook in de praktijk. Diep gelovig gaat wat te ver, maar de bijbel is voor hem een boek met wijze lessen die het leven vergemakkelijken.

Satelliet
“Ik vergelijk de bijbel graag met een TomTom”, licht Tasilo toe. “De satelliet is God, de bijbel de TomTom die me aanstuurt. Je klikt je bestemming in en het ding geeft aan hoe je moet rijden. Je hebt zelf de keus of je die aanwijzingen opvolgt, je hoeft niet te luisteren. Ga je links af in plaats van rechts af, zoals de TomTom het aangeeft, dan beland je in een file of doodlopende straat. Je hebt onnodig een omweg gemaakt en tijd verloren.” De muzikale smaak van Tasilo vindt zijn oorsprong in de muziek die zijn vader speelde, een combinatie van soul en funk. Tasilo speelde in verschillende bandjes, maar de oprichting van Touchin’ Tongues in 1998 zou bepalend blijken voor de gitarist. Tien jaar zou Touchin’ Tongues stap voor stap aan de toekomst werken. In 1999 bracht de band in eigen beheer de single Once Again uit, in 2001 volgde een optreden op het Zomerparkfeest. Diverse live radio-optredens, onder andere bij Rob Stenders en Sky Radio, heeft Touchin’ Tongues op haar naam staan. In 2003 roept Sky Radio Touchin’ Tongues zelfs uit tot ‘Talent Of The Year 2003’. In 2005 haalt de single Counting Days de Top 100. De band kreeg een platencontract en in 2007 volgde de single Fools die ook al goed was voor een plek in de Top 100. De single werd geflankeerd door een prachtige videoclip. Toch behaalde Fools niet het beoogde succes. Het was voor enkele bandleden het sein om er voorlopig een punt achter te zetten. Uiteindelijk moest er ook brood op de plank komen. Tasilo woonde inmiddels enkele jaren samen met vriendin Linda en samen hebben ze een dochter, Sarea.

Nepmuzikant
Het leven als (nep)muzikant begon voor Tasilo eigenlijk al op jeugdige leeftijd. “Je had destijds die playbackshows van Henny Huisman”, herinnert Tasilo zich, “die werkten op mijn fantasie. Mijn neef, vriend en gitarist van Touchin’ Tongues Ernesto Risakotta en ik maakten zelf gitaren van hout, verfden ze, we trokken een cowboypak aan en zetten een zonnebril op. We maakten microfoons van Lego en deden alsof we popsterren waren, ons niet realiserende dat we zelf eens echt op het podium zouden staan.” Toch zag het er aanvankelijk niet naar uit dat Tasilo gitaar zou gaan spelen. Op de lagere school speelde hij blokfluit, maar stapte later over op piano. Het was zijn ding niet. Het was geen verlengstuk van zijn muzikale leven waarin hij zijn gevoel in kwijt kon. De overstap naar de gitaar was dan ook logisch, want vader Pieck speelde ook gitaar. Bovendien lag zijn hart bij muziek van mensen als Gary Moore, Carlos Santana en Eric Clapton, stuk voor stuk gitaristen. Twee jaar zat hij op de muziekschool met twee andere leerlingen die een stuk minder getalenteerd waren. Dat was dus saai. En Tasilo gaf er de brui aan. “Vanaf die tijd heb ik me het gitaarspelen zelf aangeleerd”, zegt Tasilo. Totdat hij een jaar of 25 was. Na een HAVO-opleiding aan college Den Hulster te hebben afgesloten, ging Tasilo naar de MEAO. Slechts een jaar, de opleiding sloot bepaald niet bij zijn ambities als muzikant aan. Van school, dus werken. Eerst bij Océ, later bij MEAD waar Tasilo karton sneed. “Toen mijn toenmalige vriendin het plotseling uitmaakte, vroeg ik me af waar ik eigenlijk mee bezig was”, vertelt Tasilo. “Ik besloot naar de Rockacademie in Tilburg te gaan. Daar leerde ik naast gitaarspelen ook hoe ik met management, geluidsapparatuur, boekingsbureaus of andere zaken die met het leven als muzikant hebben te maken, om te gaan.”

Cultuurmanagement
In Tilburg, we schrijven het jaar 2001, leerde Tasilo een andere muziekscène kennen, een scène die hij in Venlo niet kende. Muzikanten die bij elkaar over de vloer kwamen of gezamenlijke repetitieruimtes tot hun beschikking hadden. Daar zag Tasilo wel iets in en besloot naar Venlo terug te keren. Hij huurde een pand in wijk Q4 en bouwde er een repetitieruimte en kantoor in en ging er gitaarlessen geven. Samen met Ferry Slijpen richtte hij bovendien het cultuurmanagement Hoezepoes op. Aanvankelijk was Hoezepoes een bureau dat workshops aan scholen, bedrijven en instanties aanbood die door kunstenaars uit de wijk Q4 werden gegeven. Ook organiseerde het bureau jaarlijks A day in the park. Tegenwoordig vaart het Motown-café op de Oude Markt in Venlo dat Tasilo met compagnon runt onder de vlag van Hoezepoes en organiseerde het bureau in 2008 voor de eerste keer de Nolenspleinfeesten. Een nieuwe uitdaging na de afsluiting van een mooi muzikaal én succesvol hoofdstuk: Touchin’ Tongues. Tasilo: “Ik geloof dat we met Touchin’ Tongues meer bereikt hebben dan veel mensen beseffen. Soms zit ik tv te kijken en dan hoor ik in Goede tijden, slechte tijden of Onderweg naar morgen gewoon een nummer van ons op de achtergrond. We hebben twee keer in de top 100 gestaan en je hoort onze nummers regelmatig op de radio. En daar mogen we best trots op zijn.”